nairen. Zwaargewonden. Een massa gevangenis. Een eind achterop met het veroveren van de straat. Bij Louw’s huis een maat met een ontmoedigende boodschap. Een beweging met veel daad-durf. Maar klein. Vaak in schijn gelijk aan zelf-overschatting, de durf. Het moeizaam volharden in bemoediging vroeg dan groote woorden. Het heette dan bluf. Front van vijanden voltooide zich. Een geweldige bedreigings-linie. Lang verborgen haat nam nieuwe gevaarlijke vormen aan. In het volle licht. Al had Van Buren wat gezwamd: Een troep Gardisten, ’s middags de „Toekomst” binnengedrongen. De weinige redacteuren mishandeld. Copy vernietigd. De drukkerij overvallen, het zetsel versmeten. Krant kon niet verschijnen. Misschien ook morgen niet. Ruiten, bureau-inventaris kort en klein geslagen. Papieren versnipperd. Inktpotten over de rest geleegd.
Verslagenheid. Woede. Aandrift om te herstellen. Hun krant! Hun Beeld. Het belangrijkste levende centrum-teeken van hun samenheid. Gaf de waardigheid aan hun wil, hun toorn, hun beraming, hun lekkere ophakkerij. Verhief met zijn lichaam van drukletters hun smadelijke getroffenheden tot etappes op een erkenden weg. Droeg hun bewustzijn omhoog van beschavings-groep.
Een sterke wacht moest komen. Meer gevechts-vaardigheid. Zou ook komen. Duizenden stonden nog achter de enkele actieve rijen. Konden in beweging gebracht. Politie had veel gewonnen van