aanbiede een nachie bij der te blijve. Jaa, ken je ’t verdomme jonge. Hebt geen humor zeg ik je toch!” Hij lachte. Breede mond. Geitenkin. Flikkerende oogen achter zwart gemonteerde lorgnet. „Toch zoo erg niet, ouwe juffrouw met goed cente een pleziertje te doen? As je schrijver bent, romancier bent, kunstenaar bent, be je ook hoer. Allemaal hoere. Voor de Beurs, voor de Boekwinkelklante, voor de bourgeois van het vakvereenigings-gebouw. Geen werkelijkheidsgevoel.” Sieuwert lachte naar zijn gezicht. Gezicht snerpte beelden uit, aangrijpend voor zijn fantasie. Zakken vol geld, van dat wijffie van dat bad? Die Van Buren maakt er wat van. Godver, hij kon ’r hebben, zou het waar wezen: een hysterisch kreng? ’t Is of je je een hoop jonger voelt bij die Van Buren. Dat is zoo. Losser. Vrijer. Je krijgt als het ware andere ideëen. Goddome ze maken der wat van. Dat wijffie (ze gaat misschien schreeuwen, as je zoo zou beginnen. Nou jal Dan lach je. Je slaat ’r voor der gat en zegt hou je smoel, je begint toch zelf). Och, hij was gek. Als die Leida maar fijn van hèm werd. Dat was beter. Godzalme, wat een rotzooi. Hij blies. Van Buren onttrok hem aan zijn hittigheid en zijn angst-nijping om Leida. Vertrouwde hem een belangwekkend geheim toe. Krante zoue vanavond vol staan van die komedie. Maar één krant die niet veel kans had om er over te blufbekke, „dat vuile schendblad.” Van Buren’s laatste poging om in dienst van de arbeidersbeweging geld en macht te veroveren, was zijn aanbie