Greep het wachtende paard van den gewonde. Rende weg om hulp te halen.
Piet Woudenberg, dieper de wijk in, stuitte met een dozijn maats op drie agenten.
„Uit elkaar!” Getrokken sabels. Piet Woudenberg wist wat het beteekende. Uit elkaar: elke man een aanvalspunt voor de sabels.
„Nee jonges! Bij mekaar blijven!” Het was zoo afgesproken. Twaalf arbeiderslichamen sloten in een blokje aaneen. Bij het laatste minimum eerbiediging van tegenstanders-waardigheid: voor de agenten een onmogelijk aanvalspunt. Aan weerszijden volgen zij. De kleine stoet. Zwijgend, onuitlok-baar. On-aangrijpbaar. Spanning van doodelijk spel om een verkeerde beweging. De agenten ook op hun hoede: grijpen zij toch aan, de jongens stortten zich op hen. Het wordt moord. Alles van de bovenhuizen kan omlaagstormen: een wereld van haat, eer versterking komt. Een kroegje nam de jongens op. Politie liep door. Bleek. Kuchend.
Aan den anderen uitloop, in een gesloten hoek als een pleintje. Zeventiende-eeuwsch trapgeveltje. Hoogrond bruggetje over modderwater. Oud-Amster-dam-prentbriefkaart-tafereel. Twee reuzen kwamen er een jong inspecteur tegen, koket, arbeiders-hater, aan het volk vreemd. Te jong voor het gevecht Met een agent. Jan Brinkmans, vierkant, een blok spierkracht. De slanke, peezige Tom van den Heuvel. Groot stuk elasticiteit, gevuld met snelle slag-