pen kregen: losgeraakte runderen uit de kudde, door den leeuw gegrepen. Altijd het oog op de massa. Zoo uren en uren trekken, pesten, vol minachting. Angst en ontwijking louter om ploerten-dooders en sabels. Spontane spreekkoren af en toe: „Wij eischen de straatl Productief werk!
Vol loon!
Weg met de Digoel-kampen!”
Vlak voor de koppen der paarden en de dreigend-neerblikkende ruiters: grapjes. Naast de bleeke Inspecteurs, hun glimmende latten. Tusschen de „stillen” in die zij kenden of aan blik en houding ontdekten.
„Betere Russen gisteravend, wat? dan hier.” „Beetje knapper”.
In de Houthaven een Russische vrachtboot. Een tiental groepen communistisch gezinde arbeiders waren aan boord geweest. Vriendelijkheid, door de tolken overgebracht, in de gesprekken met de jonge matrozen. Thee. Brood. Kippensoep. Propagandistische gesprekken om de Hollandsche regeering verboden. Enkel antwoorden op wat vragen naar het leven aan boord. Een oude boot: kleine, frissche kajuiten; vergaderkamer, ruim recreatie-vertrek. Enkelen speelden muziek; vroolijk bijeenzijn met de vreemde maats. Hollanders informeerden: matrozen van tachtig tot honderdtwintig gulden per maand, buiten een verzorging, voor de Hollanders ongekend.