Toen Leida zich ging kleeden voor haar nacht-verpleging, klom Sieuwert haar na. Nu en dan stond ze hem iets toe: je bent moderne menschen, de verloving duurt lang; iedereen doet het. Je hebt geleerd: de natuur wil ook haar rechten. Leida wil wel trouwen. Het is geen kwaje man, al heeft hij geen optreden. Je hebt mekaar nou eenmaal zoo ontmoet, maar er is geen kansje in deze slechte tijd. Hij komt ook tot niet veel, hij hangt als een klit aan je. Zijn omhelzing, de enkele keeren dat ze hem wil, smaakt haar als een onbedorven, maar slecht gefokt ei; scherp, wangeurig, maar voedend. Idealen liggen in het hiernamaals klaar, als pro-gramma-nummers van een Mei-feest; verkleed-cos-tuums op kleerhangers, op een masker-bal. Zij houdt zich met alle inspanning als juffrouw op: twee religieus-socialistische dames, in de weer voor de opheffing van het volk tot cultuur, hebben het kleinburgerlijke dienstmeisje als juffrouw af geleverd. Cursus Hulp bij ongelukken; ongediplomeerd verpleegster. Zij ging; de dames brachten het offer; een nieuw opheffings-obj eet volgde. Een maand nacht