„Je houdt op met dat geblèr!”
„Zoo. En ik laat me niet afblaffe.”
Prins, kalm: „Dan laat je je niét afblaffe. Ga je naar de operette-revue, ka-je-zingen.”
„Zoo — in de revue? Nou, da’s goeie hoor, nou, ik ben nog niét verlege hoor.” Zij kijkt uitdagend naar hem om. Zij gelooft niet dat hij haar los zal laten. Een malsche plaatsvervangster van zijn vrouw. Sinds die door het ongelukje met hem er beroerd aan toe kwam. Dat is het leven, denkt Prins; de een trekt de niet, de ander de prijs. Maar hij kan die jonge meid niet baas laten worden, al lust hij haar. Tegen Leida durft hij niet op: huurster. En verpleegster!
„Je zegt maar wat je op je hart hebt. Maar je zingt niet meer.”
„Nou, de volgende week dan, da’s dan voor mekaar hè? As je dan ook zoo goed buiten me kan, zou ’t zonde wezen om hier nog langer de menschen te blijven plagen. Wat zegt U nou. Een vrouw waar je lief voor bent. Moet je toch ook ontzien. Vin ’k knap van U.”
Leida stond te wachten, de hand op haar ver-pleegsters-schort.
„Ik geloof dat je iemand die zoo lijdt, wel ontzien mag.”
„Och mensch, bemoei je er niet mee.”
„Ik mag me best bemoeien met een zieke die afgemarteld wordt.”
Anna glimlachte. „Mensch, wat een komedie. Je