Dekker wantrouwde, bij Woudenberg’s verarmde uiterlijk, die vraag. Vroeg zijn bedoeling. Woudenberg hield aan: dat hij toch niet doelloos op die manier een hond hield?
,,’t Is mijn plezier meneer. Een ieder heeft zijn liefhebberij”.
„Maar elke liefhebberij heb een doel”.
„U bent misschien communist meneer, niet dat ik U dat verwijt?” Hij keek naar Prins achter het buffet en de statige Leida bij Dina de Rooij, tegen het opkamertje in den hoek. „Meneer U neemt me niet kwalijk dat ik zoo vrijmoedig spreek. Mevrouw ook niet----”
Leida bloosde licht. Prins keek glazig. Sieuwert zag omlaag, probeerde toen naar Leida te lachen. Zij reageerde niet. Te zeer in beslag genomen door haar ingeleefde plaats als mede-leidster.
„Als de heeren het goed vin de, ik geef een rondje voor vriend en voor tegenstander. En dan moet U straks enkel voor de aardigheid mijn limonade ook eens proeve. U proeft enkel maar. Ik verkoop niets vanmiddag. Daar kom ik later voor terug. Vanmiddag neem ik geen orders aan begrijpt U wel?
Die hond dient niet om tege de mensche op te jage meneer die geen kwaad in het schild voere. Meneer ik wensch U niet te beleedige. Ik ken U niet. Maar een ieder met een zuiver gewete staat geheel cn al neutraal tegenover zoo’n beest. U drinkt ook wat voor mijn rekening meneer, mevrouw en meneer ook. Juffrouw de Rooij? Nee? Kom”.