hier op dit punt, besloten terug. Voelde Dina de Rooij’s ontsteltenis. Schudde er dieper in. Hij wou werken, zei hij dreigend. En centen had hij niet. En die waren aan hem besteed.
Draaier en Woudenberg hoonlachten. Begonnen een tegen-aanval, met harden klem: Als
in Beilen negentig man naar een half dozijn communisten hadden gehandeld, dan was dat het bewijs dat dat half dozijn het meeste ruggegraat had gehad. En zij, ballen gehakt, verraders, mochten hun leven lang daar in de wandluizen en de vlooien dwang-arbeid doen. Dwangarbeid was het! Een tijd lang drie en een half uur van de trein naar de keet loopen. Later met de autobus een kwartier! Zes man in elke keet, met zes bedden. Zelf alles schoonmaken, tot de vuile borden toe. Werken van zes tot zes. Negentig uur halen in twaalf dagen, in de zomer. Ja, in de heerlijke zomer, waar de mensch recht op had. Om beurten zware krui- en graafdienst, gewend of niet gewend. Een half uur rust werd opeens twintig minuten. Naar de baas. Naar de regeerings-consu-lent. (Piet Woudenberg schreeuwde nu in éénen door. Een klok-stem. Had hen in den ban van zijn hartstocht). Van de regeerings-consulent eerst aan het werk, op de oude voorwaarde dan. En de minister telegrafeert terug: twintig minuten. Toen hebben de communisten de staking op touw gezet. Ja. Allemaal teruggestuurd. Zonder steun. Ja. Is dat dwang-arbeid? Begrepen zij dat? Nee, dat begrepen