handjes krijgt.” De blonde acteur met zijn hooge haar rookt zijn pijp, beschouwend. Hij krijgt, als burgerlijk voordrager die ook officieele socialistische dichters wil opgalmen, af en toe zijn beurt bij Radio of Feestvergadering. „In ons vak is halen altijd goed”, schertst hij.
„Ze hebbe een heele boel gedaan, diezelfde demo-crate. Dat kan niemand ontkenne.” Sammetje Lam leeft weer voorzichtig op, „maar nou benne ze an
de drek toe; ze kenne de ontwikkelingsgang____”
„Hou je maar koest, ik heb het Wetenschappelijk Bijvoegsel al geleze!”
Van Buren kan moeilijk zwijgen. „Ik heb jou al eens meer gezegd: al geef je je voor revolutionair uit ómdat je nog nèt niet genoeg hebt binnen gehaald, je bent besmèt. Jouw' bonze hebbe zich de zakke goed volgestopt. En dat had je ook motte doen. Ze hebbe de arbeiders tot slave gemaakt, erger dan onder de Romeine, en dat heb je ook met je zoetige Sjabbes-geestdrift toegejuicht, dat heb je. De heele wereld zucht op het oogenblik onder hun slijm-juk. Allemaal bruilofts-frases van je, je critiek; durft nog geeneens communist te weze.” „Dat is de zuivere provocatie! Kenne we.” Annetje zingt met de aangekondigde plaat num-mero B drieduizend vierhonderd twee-en zeuventig haar Sunny Boy op. Sieuwert is bij Leida gegaan, schuift zich behagelijk in haar moederlijkheid. Van Buren probeert een kneepje bij Annie, die het mar-merblaadje van zijn zwarte ronde tafeltje veegt: