„U ken toch ook geld verdiene? met Uw stukke dan?”
„Ze motte mijn niet hebbe jonge.” Zijn wang in zijn oog geknepen, de dunne mond trekt smalend neer. „Ik ben niet geschikt, ik heb te veel talent, ik deug niet voor de baantjes-trust. Ze motte van die nette souteneurs en pornografe hebbe voor de slijm-jeugd-gestichte en de socialistische grond-speculante. Jij ken niet denke, je begrijpt niks van jongè; je mot net weze zooals jij, krij’ de rijksdaalders in
je zak gestopt____”
„Gaat U der ook naar toe, hè hè.”
„Dank dervoor, ik bedel die vuile glij-ale niet; ik blij’ vrij in me critiek, ik verkoop me niet.” Sammetje Lam bijt op z’n grijze snor. „Ze hebbe mijn ook al wille uitzende van de zending. Of ik geen grondwerk ken doen!” Hij kijkt rond. „Grondwerk! Ik heb gezegd mijn bondsbestuur, zalig ruste zijn assche, het me al genoeg in de grond gewerkt; als ik hun nou in de grond mag werreke, dan wil ik wel, die revisionistische sociaal-patriottische pant-serkruiser-democrate.”
Hoongelach. „Waar heb je dat gezegd____”
„Tegen je vrouw, bij je vergeefsche moeite!” Sammetje Lam zwijgt, stom-verslagen.
Prins, achter de toonbank van zijn buffet, geeft zijn eersten glimlach. Gemelijk, gelig van zijn Oost-Indische leverziekte. Paffig, met zijn neerhangenden blonden snor en zijn kokette branie-lok.
,,’t Is in alle geval gemakkelijk, as je ’t zoo in je