die zijn leven mooier en vaster had willen maken . . . haar de minste had gedacht, zoo stellig, zoo twijfelloos stellig . . .
Met een bons, om zich pijn te doen, smakte hij zijn zware lichaam in een stoel en grinnikte van wanhoopspijn zijn hooge, rauwe, weenlooze geluidjes door de grimmig-vijandige, martelende stilte van zijn warme nachtkamer.
Amsterdam, Februari 1907.