even beter dan de nijd van een veel schouwburgbezoekend menschensoort, dat geld geeft om den kunstenaar na te apen in zijn grootste en diepechtste ontroerings-openbaring. Als hij ’t bedacht, zoo vaak ze over schoonheid spraken, en dat kon hij niet mijden als hij bij haar was — als hij ’t bedacht, hoe ze, zonder minste overtuigingspuurheid haar beweringen en antwoorden gaf, hoe ze, op conserva-toire om zangeres te worden, alleen daar gekomen was door de vermaledijde middelen, die de oudertjes er voor hadden, door haar ontevredenheid met ’t zuiverder in zich opnemen van de nooit te ordenen schoonheidsaandoeningen en ’r kinderachtig-sentimenteel verlangen zich een kunst te gaan verwerven, schoon ’r geen nietigste schep-pingskiem in ’r leefde; als-ie ’r aan dacht, zwol een haat in hem tegen ’r vermetelheid, kon-ie ’r neertrappen mét woordenscherpte, had-ie zich wel enkele malen, wen de bekoring van ’r lieve uiterlijk overwonnen was en van ’t waardeeren van ’r gewoon-eerlijke liefde, met vinnige ver-giftlachjes die sarlichtjes in z’n oogen ontstaken, op haar gewroken, tot haar levenlooze verdediging hem meestal zich in deed houden — hij was te sterk voor haar om haar aan te vallen — dat maakte hem telkens bedroefd ....
’t Complimentje van Jozefine was hem een pijnende hindernis, nullig vriendinnetje, dat ’t, als alles „leuk” vond, dat Annette op conservatoire ging en verloofd was met ’n schrijver!
Zij was wat nieuwsgierig geworden door z’n voorzichtig gezegd , jawel” en dadelijk zwijgen — en wijl hem gemeenlijk ’t hoogste oordeel werd gelaten over dingen boven bonbons en winterhoeden, hield ze ’r onderzoeken aan en:
„Vin je ’t soms niét goed Lou?” vroeg ze uit ’r sche