een nieuwe man . . . nog ’s vier jaar en nog eens en dan dicht bij de veertig ... en ze zou niet eens iemand meer vinden, om mee te gaan voor goed, in. de rust, waaraan zij haar heele leven lang met zooveel liefde gedacht had. O, die walging van vanmiddag, toen een vreemde man daar haar dadelijk de maar te nemen vrouw gerekend en een nieuwe liaison had voorgesteld! In een plotselinge ommeroering van haar binnenste had zij alle herinnering weer nieuw-fel voelen opschreien, al haar schuwe tengerheid, waarmee zij bij hem in haar huisje teruggedoken was! En toch te weten, dat zij het zou moéten doen, dat zij aan dien vreemde, die haar nooit nog had doen lachen om zijn stemmeklank, de teederheid van haar lichaam zou moeten geven! Onder het als messteken aangevoelde wenken en gebaren van haar vriendin, had zij dat opeens toen bedacht, dat hij, Frits, dat nu toelaten zou, zijn liefje zou doen nemen en omtasten en liefkozen door dien goedige onder de bruten — dat hij zich niet verzetten zou . . . nee, immers ... als zij zijn kussen terug zou moeten geven en omgaan in zijn huis! Als een vervloeking had zij haar begeerde lichaam, vroeger een weelde, een zalige teruggift, toen aangevoeld, en met een golf van snakkende verteedering, die den trots, het zwakke, weifelende verzet om haar vernedering, ten einde uiteenwoelde, had zij besloten naar hem heen te gaan. O, ze zou hem bidden, de afschuwelijke vergissing toch in te willen zien, haar niet te rekenen onder die anderen, zooveel sterkeren — Ze zou hem bidden, dat zij haar liefde zou laten uitleven daar in hun huis, waar zij de schijnselen kende van het licht en de kleurentinten en de aantastingen der dingen.
Dat zij hem weer zou mogen liefhebben en verwennen, en