verdienen sa&m. Simon was het meermalen een vreugde geweest, ’sZondagsmiddags de drie kwartiertjes naar Levie te loopen, en daar, na het zelden heftige, nooit vijandige handelen, een uur zitten praten, en er, schoon sprekend over dingen van handel en dagen, dadelijk voelend de gelijkheid hunner apart-schemerige denkingen, als heimelijke zware zangerigheden. En met Levie en z’n vrouw Eef, stond-ie nu in ’t schuurtje achter ’t huis, waar de huiden, aan een lijntje tusschen twee balken gespannen, waren uitgehangen, ’t Sterk kwijnende middaglicht dommelde door ’t raampje langs den onderkant van een berg lompen en roest-ijzer, hing als een breede lap vage klaarheid uit tegen de mijmerende uitdragersdingen links van hen, slonk tot een mysterie van schemer ineen bij de steile neerkapping van ’t houten dak en tusschen de kruisingen der dwarsbalken. Daar, bij ’t raam, in die grijze langsschampingen, stond Roeper met zijn warm-rooden, baardigen kop, naar Simon lachend tot afmaken te haasten, en naar de stil-spattende tinteling van zijn zwart-vroolijkende oogen zagen telkens, teruggenietend, de scheevende oogen van zijn vrouw, die in haar dof-donkerroode kleed, en met haar mat-citroenige gezichtstint onder ’t mutsje van zwart gebreid, een zachte kleurentoovering gloeide tusschen de dempende matheid der opklimmende schemers.
„Nou,” lachte Levie,” motten we afmaken of niet, wat wi-je . . zeg maar, haha . . wat wi-je, motten ze weer mee, of motten ze blijven hangen . . ik weet niet wat je wil vandaag . . op Eeref Poerem !) zullen wij tweeën geen handel kunnen doen? Da’s toch te erg, . . zeg eris, Eef, 1
1
Dag vóór Lotenfeest.