Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



49

lange haren streepten als zwarte bandjes, fijn-gekamd, nat-glimmend, z'n nek in. Z'n spitsneus en haak-kin scherpten z'n woorden bijtend naar voren. Z'n tong spitste, z'n gebaren, fijn voornaam, kalm of gejaagd meesliertend onder bruisend of kalm woord-gevloei. Met z'n dunne vingers teekende ie gropte cirkels om zich heen, zich omvonkend in een aureool van rhetoriek. Met kuch-glimlach dan hield ie altijd even op, als ie voelde dat ie ze beet had, z'n hoorders. Stapelend daarna, droeg ie aan, paradox op paradox, roerend in de luister-verbazing met z'n dunne cirkel-trekkende vingers. In half-lichte meeschudding van bovenlijf, heeschte ie z'n woorden deklameerend uit, met zacht-gedempt klankgesprei van stem, er zelf naar luisterend, in schijn-lustelooze onverschilligheid dën indruk volgend op den voet. Bij instemming en gloeiing van 't publiek, ging ie door, al heescher, maar heviger in 't zelfde rhetorische gekittel, afbrekend verward, tastend, en lokkend in andere denklijn als ie ontstemming of koelheid voelde. Zoo sprak ie nu ook over 't geslachtsleven, 't huwelijk en de vrije liefde. Hein zat vlak onder 'm, als door 't noodlot naast 'm gedrongen; Rozalie er tegen aan, tusschen twee stoelen opgedrukt. Veeges' woorden druppelden in Heins oor.

Zacht heeschte z'n stem door 't zaaltje met dof klem-accent er achter:

•— Onze moraal wil elke soort huichelarij verpletteren, neerhameren. Wij anarchisten willen niets van 't huwelijksleven. Wij hebben een vrouw geheel om haar zelf lief; wij zoeken haar geheel om de eigenschappen die ons heelemaal persoonlijk lief zijn. Wat zal 'n priester willen doen op dat intieme gebied van onze eigene indivi-dueele begeerten, uitsluitend rakend gevoelens die men alleen als persoon kan verstaan. Wij verlangen, wij eischen den vrijen echt, omdat wij ons alleen zóó het samenzijn van man en vrouw kunnen voorstellen. Leugen, dierlijkheid, bedrog schuilt er achter de kuisch-heid van 't maatschappelijk en kerkelijk fatsoen. De Kerk grijnst ons toe, de maatschappij lacht ons uit, ons droomers, of moordenaars. Spekulatie op de ziel bij de eerste, spekulatie op de duiten bij de tweede. Maar al de maatschappelijke en kerkelijke gebruiken haten, vervloeken we, omdat ze ontuchtig zijn in ónze oogen. En kunnen wij den wethouder toestaan wat wij den priester weigeren? Met welk recht dringen zij zich tusschen man en vrouw? Met welk recht eischen z ij iets van ons, alsof wij hulpelooze idjoten zijn, die huwelijkstrouw en gehoorzaamheid beloven moeten?■ Wie zijn ze, die verdorde, uitgedroogde wezens, die daar voor je"zitten, je ziel, je heiligste verlangens registreerend in dooie perkamenten, je ondervragend naar wat het hoogst in je brandt? Wat weten deze uitgesapte mummies van ons I k, van ons diepste begeeren, als ze ons koud-machinaal vragen, of wij elkander heuschelijk willen? Zijn wij dan redelooze dierenjdie elkaar uit de laagste driften alleen bespringen, in de oogen dier sinjeuren? Weten wij zelf niet 't best

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.