Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



i7

|

wegloopen, en den heelen boel laten stikken ? Dan maar geen brood.... cente .... cente .... dat was haar alles .... Jezus-nog-toe .... hij kon zich niet langer hoüen.

— Snij nou maar óp, smeer maar niet, dank je voor je boter, de düwel komt er uit! — Midden in 't gangetje stond Hein, hoogrood ; driftig-hol schorde z'n stem de keuken in. Even schrikte vrouw Hols, toen snauwend-geraakt, met giftigen stem-overslag schorde ze terug:

— Soóó, soóó ... ? doe 't dan self, bè-je-bedonderd .... die mot mijn hebbe.... je ken me krijge, féule snotaap, godf'rdikkeme, sie je dan niet, dat ik me hande folheb .... sèg, ken ik me roere in die donkerte .... sèg ?

Grimmiger geelde haar kwaadaardig mager gezicht; met puntkin vloek end-venijnig vooruitgestoken, trilden vreeselijk haar kaken in zenuwachtige drift-bibbering van d'r holle wangen,

— Haal dan 'n lamp, snauwde Hein, zich in 'n hoest-driftbui verslikkend.

— Ja séke'r de lamp, dat ken 'r nou net' es van af, sie je; dat belaserde stel kos tógg nies.

Dwars sneed ze door het halve mikkie in één nijdigen snee-ruk met mespunt tusschen de even opgelichte bovenkorst een klontje boter uitschrapend. Toen 't brood in een vuile krant pakkend, de punten haastig infrommelend bij zij, nog nijdig sarrend:

— Pakkan, befaor de krant, breng 'm mee!

— Kan vader me nou nog geen stukkie zijl geve, mot ik nou altijd dat voddepapier meeneme,.....of 'n trommel....

— Fablief, 'n sijltje, kènje-begrijpe....

— Maar niet èrg....

— Niet èrg, ja sék'r, de sinte groeie so maar op ons rug, 't gaat só ook na-binne, nie meheeir, fa? — fatte kakkie! fèe van de riggel bi jelui, dat sèg ik, 'n sijltje .... ook 'n spiegelei meheeir-kakkie____״

Hein hoorde al niet meer. In woedenden omdraai was ie 't gangetje doorgehold, in-een de steeg in.

II.

Eerst bleef ie even staan. Rillingen van nattige ochtend-guurte bibberden langs z'n lijf. Moe-slaperig nog, wrevelig van gekijf, keek ie versuft 't grauwe slopgeduister in. Het loerde in z'n vunzige engheid van uit z'n hoog-smalle huizen op'm neer, in plettende vernauwing de lucht inkokerend, stinkende dampen en regen-valen nevel neerdrukkend, als kelderwasem aanslaand, de vuil-beklonterde keien, waartusschen plassen geulden onder waterbak door, die pisdampend zacht stond te rooken in donker genevel. De goten stonken er naar rot hout, verpeste koollucht en rioolmodder. Er boven dreef na-dampend scherm van regen- en stofgeflodder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.