Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



i6

keuken hoorde ie g־eslof, Éor den geschuif en schuurgesis. Juist ging de deur half open. Nou zag ie Lies, doodsbleek, op bloote voeten de kamer ingaan, en 't tang-magere lijf van z'n moeder in een geligen lichtgloed door de petroleumstelvlam beschenen.lEven schopte ie tegen de onderdeur.

— Moeder, ik bin 't, Hein, maak ope!...

Vreemdbewegend schaduwde 't tanig-magere lijf door 't nauwe gangetje, de deur in 'n ruk open-halend.

— Maak gauw dicht! — piepte ze, met spreihand haar naakten hals bedekkend, ssjt! je fader slaapt nog.... fi je 'n bakkie? — heeschte 't slepend na, terwijl ze, met Hein achterop, weer 't gangetje, in-slofte.

— Nee, geen tijd, geef maar m'n brood.

— Fat bi jij feer haastig gebakerd. Kijk die baas van jou só op de menuut sèg? — heeschte vrouw Hols weer, in de ochtendstilte de klein-lage keuken mal-lang doordribbelend, met nog langeren Hein als schaduw-huzaar achter haar aan.

— Dan maggie je fel fat meer geefe; is ie besoópe sèg, je bint toüg g'n pöjonge meer, fèl, sèg?

— Jezus-nog-toe moeder, begin zoo vroeg nie te zeure asjeblief; geef maar m'n brood, dan smeer ik 'm.

— Smeer jij 'm maar, toch is 't, godvirdikkeme-faar; al fijf jaar is ie 'r, en .... sal ik ferèkke, nog g'n twee achterfiele, fat let me!.... Een vuurspat van woest lucifers-gestrijk brak door haar kijfvaart.

Hein stond weer wrevelig te wachten op 't keukendrempeltje, wiegelend op teen en hiel, z'n moeders kijfgedraal, van binnen gloeiend vervloekend, in stilte zich opvretend van drift. Nog was ze met z'n brood niet begonnen. Op 'n driekant vuil zwart-groen spiegelstuk kledderde 'n vettige margarineklomp, met dwars-er-voor 'n goor mikkie.

— Ik wait hier hèg noch stèg, verdomme! — haperde vrouw Hols' stem, dofjes-klinkend, in benauwd-bukkend gezoek, met haar hoofd diep in 'n hokje onder den gootsteen. Voortkijvend in kort-vloekende gedempte zinnetjes, huzaarde ze, tanig-smal in kort-rooien-onderrok, hoog-beenend door 't keukentje, dan in, dan uit den lichtkring van 't walmend petroleumstel waaierend, afdraaiend de pitten, vóór en achter, loerend door 't kijklensje, waarbij haar flauw-grijze, zwaar bekorste slaapoogjes met vuurschijn en flikkerend puntige goudflitsjes vol-liepen. Vanbuiten, voor 't kale keukenraam, grauwde ontzettend in de stilte de dag-nacht, in bleek schimmig gekuil van 't kleine plaatsje, waar, om buikig tobbegevaarte, scha-duwstapels trilden, wolk-zwaar, den keukenrommel in bleekig licht-gehoek beduisterend. Vaal-geel fietste de kalkmuur van 't keukentje, onder de schoorsteenholte éven nog door zwakken lichtkuch van 't brandend petroliestel geraakt.

Hein kookte om z'n moeder's drentelen. Gloei-giftig voelde ie zich worden. Wat kon ze'm toch gemeen sarren. Zou je niet zóo

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.