70 INTERI/UDIËN.
dat hem erinnren kan aan vréémd gezag; keert hij zijn oog de landen toe: geen volk dat door een keiige aard de voren snijdt, of slacht de zwijnen, of den wijn-rank bindt, of meet van gulle granen zak aan zak: of 't is zijn volk, en 't is zijn keiige aard; zijn zwijnen die, gekeeld, hem dienstbaar zijn; en geene druiven, dan voor eigen wijn; geen granen, dan voor 't brood dat straks doorgeurt zijn vóorhof; — en geen vrouw die 't voorhoofd beurt en, dankbaar, naar de vreed'ge heemlen staart, daar ze in heur schoot het wichtje, héur gebaard, en dat ze van een helle liefde omklemt:
Houdt vast hier den epischen zwaai der verzen, zoo breed uitgezwierd als ״meet van gulle granen zak aan zak". En luister naar de opvoering dezer woordkracht en der beeldmacht, als hij onmiddellijk laat volgen:
of zie, ze weet: het is den Heer bestemd.... En zelfs wat wonders in de zee gebeurt: het trage bouwen van koralen boom die tak aan tak de waetren star bebloedt; 't ontwaken van een perel, als een straal van diepe zon hem zoent: een zware steen, aan sterken streng gebonden, daalt ter diept; en 't is eene eere, aan adem lang genoeg te zijn, om op dien steen ten gronde toe te duiken, en koraal als perel op een hoogen arm in 't hooge licht gevoerd, den Meester en zijn smaad'gen lach te biên, — al stierft ge ervan____
Zoo was Diomedes, de vorst op sterke beenen, sterk aan wil; die, sterk aan vreugd, zich in zijn mantel wond als in 't bewustzijn van zijn macht: en voedt de wildste paarden die ter aarde zijn met ménschen-vleesch...."
Ja, zóó was Diomedes, de vorst op sterke beenen, sterk aan wil. En nog feller zal Diomedes, de vorst, de wildste paardenmenner, verschijnen. Vooruit mijn-paarden!. ... roept hij en de jacht begint. —