INTERLTJDIËN. 69
zoo diep, als die van haar éénhoorn'gen poot. Maar 't was eene zoete: een lange blik was zoet uit haar diepe oogen onder 't wit geglij van hare wimpers, die ze traag bewoog. Want, had ze krachten als de rijpste min, ze kende 't duldig voeden, en haar nek het krommen naar het veulen, als het zuigt....
— Een zotte hengst, van oogen rood en haar, kwam elke lent, (wanneer de amandel-bloem geurt 'lijk de amandel-noot,) van over zee, gebukt van nek, en schichtig aan zijn neus,
— van over zee, op een breed-dekkig schip. En hij was rood, maar donker aan de lucht, de bloesem- en de zonne-felle lucht.
Zij deze merrie, stond, waar 't weide-gras bijt kenen in de lippen, van het zout dat de ebbe liet der weg-gewoelde zee. Zij stond, en vredig. Maar als 't oude schip weer toonde een top van masten aan de kim, toen holde een vreugde, en een geweldig wee heur flanken. En nog vóór ze 't voorhoofd neeg, en sloot, verduldig, haren loenschen blik, daar sprong aan wal de rosse, zotte hengst, en brieschte, blijde...."
Hier hebt ge alle gelegenheid, om met zeer fijn te verwerken materiaal studieus te beploeteren hoe deze dichter zijn zinnen bouwt, zijn strophen vlecht; d'een onder de ander doorschuift, ze saamknoopt, inbindt, en hoe hecht en prachtig hij de wrongen legt. Het is ook zulk bizonder technisch werk. Toch nooit bloote of kale virtuositeit. De realiteit van het beeld
verglijdt in een visioenaire spheer____zoo zoet en zoo
schoon. En met een rijken overgang van woord en beeld, zingen de strophen om u heen en staat ge voor Diomedes zelf:
״Het is Diomedes; het is de koning op zijn hoogen burcht, die van zijn huis, die van zijn blik trotseert de wijde zee; zelf Ares-zoon en vorst van de Bistonen. Niemand heeft zijn macht. Keert hij zijn blik ter zee: geen eiland is