INTERLTJDIËN. 71
......uit veer'ge beenen, dl te lang geboeid
in wegend wachten; uit het romp-gezwoeg;
uit schoften, overstelpt van breeden lucht;
uit harde teenen, krouwend door het zand;
maar uit het oog vooral, waar bloed naar bloed,
en uit den bek, waar vleesch naar vleesch een drift
ontstak, die klaverend ze stelde en rechte, naar
den hemel, die een koopren hemel was.
Tóen werd het een gejoel en daver-spel
van heete flanken onder staart-gezweep;
van breede halzen onder 't klotsend slaan
van klonterige manen; 't hol-geren
van uitgeschoten knie-boog, en 't gestamp
van de achter-pooten. Heel de lucht ontstelt
van gichlend hinniken en 't galmend slaan
der zwepe, die in hooge vuiste klemt
Diomedes, en barsch den avond scheurt
van striemen klank. Het wordt den jacht op buit,
de baren toe der onbeschaamde zee
die lijken voert; der schoone en geile zee;
der moeder die haar kindren voedt en worgt;
die eiken ijver bare schatten borgt
en eiken durf den laatsten stap in wiegt;
die de eeuw'ge waarheid is en eeuwig liegt;
der zee, der zee, die onbewogen ligt
en grijnst en glim-lacht____
Met de onstuimige kracht van rollende baren geschreven. In iedere strophe, dat rennende tempo, die schrikkelijke gang der beesten zelf. Zoo is er kracht en spierigheid in het scheppende woord. Zoo schrijft Karei van de Woestyne, voortgejaagd op zijn eigene schoone visioenen en mythologische allegoiiën en op die fantastische zwerftochten der verbeelding is hijzelf gelijk de paarden van Diomedes.
De werkelijkheids-kracht waarmee hier verbeeldingen léven geschonken wordt, lijkt inderdaad overbluffend. Ditzefde vermogen ontmoet ge in De Vliegende Man en De Terug-Tocht. Niet dadelijk zult gij den groo-ten stijl dezer verzen erkennen. Als ge leest:
״Norschelik-krommende schroeve die telkens, in duizelig buitien,