88
Mijn verstand stond er bij verscherpt, ontledend neerziend op de stikkingen en angsten van mijn afgewerkt lichaam.
V.
Toen was 't uit Florence, met mijn cynisme en spot, hoon en duivelige stekeligheid. Ik geloof dat 'n mensch in 'n zware, heel zware ziekte eerst leert of nog spottender, verbitterder, of deemoediger en schuchterder dan ooit tegenover 't leven te zijn.
Alle guiterij en lagere humor van den dartelsten geest verstomt.
Ruik de graflucht om 't ziektewerk van Heine, en hoor 't gekwijn van z'n humor. Wat klein, strompelig, zwak en lamgeslagen zijn zieken.
Is Nietszche niet als een godlasteraar gestraft in z'n ziekte, en lijkt hij niet de August de Domme van zijn eigen felle negatie-moraal.
Hoe verteederd, beangst, hulpeloos en afhankelijk is een zieke.
Florence, als je wist hoe ik mij door mijn ziekte vernederd voelde, door 't Leven geslagen, gehoond, gerammeid. Ik, die in ironische felheid spotte met alles, ik lag daar neergeveld in één krampige verzwakking.
Florence, hoe heb ik de kleine beduidenis van ieder aardsch wezen gevoeld, allerdiepst. We zijn even nietig als 'n vlieg, die in de melk valt, en spartelend in die blanke heerlijkheid van zijn begeer, verzuipt ! Ik geloof zelfs dat 'n vlieg nog veel meer energie verbruikt met z'n pootjes- en vleugelgespartel om van 't glibberige nat aan den kleverigen glaskant te dobberen, dan wij schepsels in ons ziekbed.
De grootste en kleinste geesten zijn in die sterf voelingen allemaal elkaar in menschelijk levenszwak gelijk !
Wat zijn we klein, bespottelijk klein, nullig, nietig op ons ziekbed.
Niet altijd als we eenmaal wéten dat de Dood over ons heen zal gaan, vaal als 'n middagschaduw uit bleeke hemelwolken. Maar vóór dat we 't weten, als we worstelen met hoop ten leve en bloedende begeerten naar genot.