7i
heel slank lijfje, zoo mooi bloeit ook uit, zijn zeer fantastieke geest.
Een groot dichter en diepe overpeinzer kan niet inniger, levensgeheimvoller en welluidender vragen doen en antwoorden geven dan hij.
Met z'n devote mondje zegt hij de wonderbaar simpelste en ontroerendste dingen, heel onbewust. Hij lijkt soms 'n teeder gehouwen gothiek heilig beeldje !
Ken je niet Florence, Elisabeth met d'r rozemand, dat gothieke wonderrank figuurtje met dat heel teere gezichtje onder den kap uit ? Zoo kan hij ook kijken. —
En z'n handjes zijn rag als bij 'n Memlinck-figuurtjc. Door al de vingertjes huivert een pracht-subtiel leven. Elk vingertje zingt een gracieus zangetje, van lijnbekoring.
O Florence, hoe dikwijls, heeft onbewust, dat mannetje mijn ziel een idealisme in 't prachtleven laten voelen, 'n verheven geloof aan een opperste-uitgroeiende menschelijke schoonheid, die ik zonder hem wellicht nooit zoo diep en ongeschonden doorleefd zou hebben.
Ik weet liefste, dat de z.g. ,,reinheid" en ,,argeloosheid" voor 't kind in 't algemeen larie is.
Onder veel te hei-optimistisch kleurlicht worden die zieltjes bekeken.
Ik ken kinderen, sluwer dan volwassen leugenaars, gniepiger en wreeder van aanleg dan kwaadaardige beesten ; valscher en babbelzuchtiger dan jaloersche oude wijven ; sensueeler dan wellustelingen ; oneerlijker, gemeener en manniaker dan mis-dadigers-typen.
Ik weet dat er gradaties van vernuft tot sluwheid, passie tot fijne insluipende berekening zijn in kindertypen, die een groot psycholoog en waarnemer verbluffen.
Maar er zijn ook prachtexemplaren. En daaronder behoort hij.
Dat kind, brengt ieder, al is 't maar voor 'n kwartier, in een sfeer van onbesmet idealisme, in iets tooverachtigs vergulds van argelooze toch diepe levenspracht.