65
van m'n plaats. Ik smeek, sidder, schrei, en in weenenden angst vergalmt m'n roep.
Je hoort niet, je hoort niet. Je kijkt over me heen, en ik sta als geklonken aan den grond.
Heel de vrouwen stoet in z'n schitter en schuifel en stilzaligen lach is verdwenen, verzwolgen in den purperen brand, die opgroeit, opgroeit, al bloedender, demonischer in gloed.
Alleen jij staat nog.
Nu zie ik voor 't laatst, den woest en zinnezwijm van je helsch-mooie oogen, waarin 't opvlammende rood satanisch weergloeit.
Ik zie nog den huivergenietenden lach op je stervenden mond als dronk je zoet gif in, dat je balsemde in plaats van schroeide. Je handen wiegen nog traag boven je hoofd, in verslappenden wuif. Ik zie met gillender schrik 't stijgen van den purperen brand.
Ik zie nog even drijven een wiek van je vleugelenden mantel tusschen het langzaam weggloeiende goudgestroom van je haar. Je bloemen wiegelen nog even boven de vlammenwolk, en eindelijk ook je hoofd verzinkt in den wolkenbrand.
Ik snik, Florence, ik wil op je toesnellen, je redden, maar ieder lid van mijn lichaam staat gesnoerd,.... ik weet niet door wien, door wat.... maar ik sta verlamd.
Toen zag ik langzaam zakken de donker purp'ren vlam, hoorde ik weer aanruischen muziek van de zingende fonteinen, die vuurdruppelen bleven,* zacht in de wolk.
Als fonkelend paarlengestrooi sprenkelde 't water neer, en de vreeselijke wolk zakte, zakte. Sneller, al sneller verging de vlammengloed, als zoog de aarde 't helsche vuur in, dat niet gewond, niet geschroeid had de menschenlichamen, alleen verzwolgen.
Met angstige strakheid zag ik krimpen 't purp'ren gegloei, zoekend naar jou.
De vreemde vuurwolk zonk al lager, maar al de vrouwen en meisjes waren verzwolgen, heel het stomme zinneverrukte
5