54
't Is 'n hoogste schoonheids-verrukking, zoo'n zonnedag voor 'n herstellende !
Florence, is 't geen zegening ? Men zou zóó ziek moeten geweest zijn, om zóó nieuwgeboren weer te kunnen ademen, te leven, inzuigend met wijde longen de geuren van blad en aarde, gras en mos.
II.
In mijn ziekte was me alles vervreemd en nu vandaag, in 't zomergoud om mij, 't vleiende getjuik en gekwinkel, werd 't om te duizelen.
Florence,! hoe innig heb ik je nu toch hier bij mij.
Je passievol briefje, dan inééns je geestige, geurige voornaamheid. Je kweelende zangerige vraagjes en hevig verlangen, roeren en verbazen mij. Niet wijl ik niet voörbesefte dat je zooveel van me hieldt, maar wijl ik jou noorsche blanke pracht, jou gouden stacie, je slanke fierheid altijd en altijd weer zoo hoog-geestelijk gezien heb.
Ik wist niet dat ook jou mond zoo kon drogen en murwen van heet verlangen naar mij. Ik wist niet dat je hadt als ik, jood, een zoete bedwelming en branding in 't gistende bloed die doet liefhebben met 'n vurige, hevige hartstochtelijkheid. Een liefde van kleurfelle, jaloersche pracht, zoo machtig, allesdoordringend, dat ze hijgt, snikt, nooit verzadigd raakt, en nieuwe verrukking altijd meer en meer opstijgt uit zwijmel en nieuwe overgave.
O Florence, dat hart, dat minnen kan als de zon z'n vuurstralen mint, dat hart is nu van bevend verlangen en weedom vol, omdat jij er niet bent.
Maar zijn liefde is geen hymne van zinneverrukking alleen. — En geen lijfroes van wellust. Ze is een ineensmelting van zielsverlangens, een tooverij tusschen minnenden van gezicht tot gezicht. Ze is een vurige bedwelming van eikaars oogen en zinnen. — Ze is als bloemend geluk, een rozebed, vol dauw