49
Ik wilde me sterk voelen. Ik wilde tot dien tijd mijn vurigste en diepst-dringende verlangen bedwingen. •— Ik wilde zelf mijn verlangens befluisteren, bekoesteren en heel zacht zeggen tot hen, heel zacht, dat ze rustig moesten blijven, niet opstaan, niet schreien, niet lachen.
De eerste woorden, die ik den volgenden nacht mijn innige zus influisteren kon, waren 'n bede dat ze jou niets schrijven zou. En ik zag dat ze 't niet ging doen, want zij kan je aanzien met 'n waarheid in de oogen, en een wond're oprechtheid, die je inééns doet jubelen. — Ze veegde 't klamme zweet van mijn hoofd met 'n zacht handgestreel. En haar ovaal-vroom madonnagezichtje, zoo mooi en verinnigd van liefde, zoo blank en meisjesfijn, keek me zoo meelij-bewogen aan, dat ik 'r vroeg mij te kussen. Ik weende als 'n kind ; ik smeekte 'r jou te beschermen, te helpen, als ik toch dood ging.
Ik deed in dien nacht honderderlei zotte, angstige, melancholieke vragen.
Er was zoo'n ontzettende weemoed, zoo'n smartdeining in m'n ziel, dat ik, die nooit geweend had om pijn, ontbering en ellende, m'n tranen in snikkende pranging voelde schroeien in m'n oogen, bij elk woord dat ze zei.
Nooit, mijn heel leven lang niet, had ik zoo'n schok gevoeld.
Die innige zelfopofferende zus, hoe stelde ze mij den ganschen nacht gerust.
Telkens sloop ze van mij naar haar ventje, die in 'n kamer naast mij sliep, en met de stille en rustige teederheid van haar natuur gaf ze mij kracht en hoop.
O ! Florence, als haar blank meisjeshandje over m'n dichtgeschroefd hoofd streek, wat 'n kalmte voelde ik dan.
Aldoor opnieuw drong ik 'r op aan dat ze slapen moest, zitten althans in den grooten stoel naast mij, maar ze bleef waken, rustig, innig rondzorgend overal.
Om 't kwartier steeg 'n koortsvlammige klamheid over m'n hoofd dadelijk omkillend in kou. Ik voelde me dan stikken, m'n hoofd in bloedstijging en dichtknellende, toesmorende benauwing. Op m'n borst kwam 'n vracht van zakken metaal.
4