28
uitputtende neurasthenie ! Maar de kunstenaar in mij bewonderde hevig het luxueuze geweld dier tooverij-weelde, het demonische der voluptueuze razernij gaf mij sensaties van hooge schoonheid !
Er was voor mij in dien oppersten zinneroes en woeste over-heersching een wreede, oprechte, dierlijke ontzetting, die zich in zulke schepselen durfde uitleven ! Ze waren zich zelf in den ontzaglijken trots van hun Romeinsch hart, tot den laat-sten snik.
En toch zag ik hun kleinheid als wezens, weggevaagd door de eindelooze tijdgolven en herschapen tot eigen bestrijders wellicht van vroeger denkleven, door onbekend-kosmische levenskrachten.
Lieve, mijn hart, en mijn opperste ontroeringen voor kleur, lijn, licht en tooverij van tinten hebben mijn menschelijkheid niet 'n duim verdrongen !
Maar ik moet eerlijk zijn en zeggen dat ik, wandelend door hun eetzalen, de diepste verrukkingen heb gekend. — Er was 'n verblindende, goddelijke overdaad, 'n paradijslijke geur van vruchten- en vogelen-wonderen die 'n atmosfeer van lichtgloed om de etende mensclien heengloeide, als 'n overal omvloeiende glorieschijn. Ik geloof, niet lieve, dat ik 't 'n maand zou uithouden te midden van zoo'n luxueuzen waanzin-praal. Maar 't was goddelijk ! Ze hadden toch maar, in 't antieke brons, in 't marmer, in de tapijten vlak bij zich, de hoogste uiting van allergrootste kunstenaarszielen.
Ik ben na nachten van drukkende, weerlichtende weelde mezelf ontvlucht, ik heb de boschgeuren zalig me de longen laten invloeien, en den peinzenden wondertoon van 'n paar-sen wei-avond over m'n brandende vizies laten gaan, in verzoenende koeling.
Maar de klank van 't gouden vaatwerk is muziek, en de lichtvonking van 't zilver als 'n tooverij van gloed ! De kleur, 't koloriet lei over die eettafels te gloeien, moest ieder kleur-verrukte. voelend de demonische sfeer waarin ademde dat