26
z'n wreede geeseling. En nooit is er grooter verrukking in me geweest dan bij het meeleven van Augustus' daad tegen den gedrochtelijken Pollis, wanneer hij den kristallen vaas brekenden slaaf vergiffenis schenkt, en al 't moois bij z'n wree-den gastheer Vidius laat stukranselen.
Uit 't sentiment van die zielen is nog alleen de geestelijke geboorte van Virgilius, 'n Ovidius en 'n Cicero te begrijpen.
Maar 't sterkste leefde ik op in den tijd vóór 't verval waarin die vurige prachtfiguur Gajus, maar vooral Tiberius Gracchus zijn machtig sentiment voor het proletarische zwocgvolk, slaven en boeren, bóven de adellijke verdrukking hief ; 't groote men-schelijke rechtsgevoel met de teederste en innigste wijding ontplooide, en 't sterkst sidderde mijn hand bij den moord op die groote ziel, die 't eerst wèl de machtige stem van 't volk verbazuinde door den Senaat en de rijen der edelen.
Te midden van de ontaarding zocht mijn gloeiend oog naar 'n wedergeboorte van dien van rechtsgevoel en prachtmensche-lijkheid doorstormden tribuun, maar er kwam niets.
Mocht ik daarom de schoonheid niet zien, ook in 't midden dier demonische verschrikkingen ?
Als de verbevende ontroering wat gebleekt was, begreep ik dat dit leven had afgedaan. Alleen bleef er in over, het groot-sche, clemonisch-menschelijke. Ik zag dat leven in z'n organischen samenhang, z'n noodwendigen groei!
Moest dat niet alles gebeuren, precies zóó, Florence, en konden er wel de moordgeruchten zwakker of sterker klinken ?
Kon 't bloed er bleeker vloeien en het gedrochtelijke zich tragischer, zwakker uitstorten ?
Want dwars door die uitspattingen en vernielingen ging de eerste opstuwing en groei van een nieuwe kuituur, van een telkens gesmoord, telkens in bloed gedoken, maar al machtiger opwerkend rechtsgevoel, dat door de eeuwen heen, die vreese-lijke materie noodig had om te gedijen.
Het komt er op aan, dan slechts de wereld-tragedie in al z'n ontzettingen, te zien als 'n wereld-epos !