21
toen nog onbewuste dramaturg in mij genoot er z'n nachten van studie en fantasie, de nog onbewuste mensch in mij verrilde schrik, huiverde van ontzetting.
Ik had de kracht nog niet om het wereldleven breed te ob-jektiveeren.
Ik had boeken van de beste ouden en modernen vóór mijn begeerende oogen uitgestald om dat Rome der Caesar's, in zijn verval en gruwelijkheden diep te leeren kennen, en tegelijkertijd huiverde ik, schrok mijn tastende hand terug !
Bij de Hellenen had ik, onder veel beestelijken drang en navrante verfijningszucht in 't vervaltijdperk, toch nog altijd hooge poëzie gevoeld. Tegenover de Romeinen stond ik vol van haat en afschuw, om mijn hevig gekrenkt rechtsgevoel. Plato was 'n aristokraat, stumperig doorvoelend de geweldigheid van Demos, maar toch van groote en heerlijke geestelijke kracht. Bij de Romeinen vond ik die aristokratie niet. Ik kreeg de sterkste opstandings-sentimenten tegen al hun afgrijselijke wreedheden, hun moordzuchtige en roofzuchtige en roofgierige harten, hun koude, zwijmelende, schepping-looze naturen.
Ik begreep dat zoo'n bruusk volk de schoonheid niet kon vatten als de Grieken uit eigen goddelijke intuïtie !
Maar toch, Florence, somberde er in hun leven een ontzettende machtige, zware tragiek waarin ik heelemaal opging. In het demonisme en dionysische geurde voor mij een bedwelming. Tacitus kon mij niet genoeg zeggen. Mommsen niet, Lampridius niet, Gibbon niet, Juvenalis en Friedländer niet, en geen hunner. Want ik zag alles gebeuren vóór mijn oogen, op mijn nacht-doorruischte kamer. Ik schiep, en de gebeurtenissen van toen, leefden, leefden allerfelst!
Florence, dat je toch voelen kón, zoo diep en wijdst-mogelijk wat dat samenleven met dien tijd, met ziel, verbeelding en geest, in mij beduidde, en hoeveel wonderen voor mijn brandende oogen ontbloeiden.
In mijn zielevuur was een centrum van opperst leven !