i9
Ik woonde bij den val van groote rijken ; ik leefde in de oorlogen en geweldige krijgen van stam tegen stam, ras tegen ras, alsof 't nog levend, gebeurend was.
Ik doorleefde met mijn ziel en zinnen, mijn brein en innigste Verbeelding het gansche levensgedruisch, de verhevenste en huiveringwekkendste toestanden uit beschavingstijdperken van al de soorten volk'ren.
Florence, heeft ooit 'n wezen zóó met z'n dramatische Verbeelden, de angsten en martelingen meegeleefd van de eerste Christenen in 't festijnende, orgieënde, dolle Rome ?
Zoo bevend en schreiend, goddelijk doortrild van verhevenste emotie, gestaan tusschen het moordend gedrang der bloedroode beul-woeste heidenen en geloovers van toen ?
Heeft ooit iemand zoo gesnikt en vermorzeld gelegen met z'n ziel als 'n ruïne, bij den dood van Jezus ? En heeft ooit 'n mensch zoo de heerlijke aanruisching van goudwiekige eng'len hooren zingen, zacht de lucht door, bij de nedrige geboorte van 't devote kindeke ?
Heeft ooit een schepsel zoo gehuiverd en zoo geweend bij de bange smartkreten : wee ! wee ! uit den met waanzin om-wurgden strot van den bloed-bedropen Oedipus oprauwend ; heeft ooit in 'n mensch zoo'n werelddeernis gesidderd, toen ik hem zag strompelen, op den schouder van z'n Antigone, 't woeste bergland in,.... dat leven van afgrijselijke verdoemenis ?
O ! die nachten, Florence, waarin ik stond tusschen het gedrang der vurige en sneeuwblanke tunika's der Heidenen !
Florence! hoe heb ik geleefd met die prachtgeweldige Hellenen.
Hun poëzie, hun zang, hun liefdefeesten, hun orgieën, hun worstelingen.
Hun passies waren mijn passies, hun smart en vreugd, mijn smart en vreugd.
Ik doorwandelde hun land en heuvelen, hun bosch en velden in zonnebrand en maandauw.
Ik heb vlak voor mijn lichtende visioenen-wereld aanschouwd den cyklopischen en titanischen strijd van hun goden en men-