13
Je bent 'n levende legende, in vrouwelijke prachtvormen, in teederheid en ranken cier, je bent 'n zangrige ballade, je bent 'n harp, 'n cyther. Je bent zonnegoud en tooverwijn ! Niet de zang op de liefde alléén, maar de liefde zelf, rillend en heerlijk-hevig wil ik, eisch ik !
Wat ben je ver wèg, liefste, liefste !
Zie, voel mijn begeeren zich vuur-gloeiend kronkelen om je gedachte-beeld.
Ik wou, ik wou 'n dadelijk-aetherische van afstand tot afstand.
Ik wou, ik wou, dat je levensstroom op me afbruiste, mij opnam en verzwelgde en speelde met m'n vuur-begeeren en liefhebben als 'n uitdampende zonnewaaier met gouden stofjes-wemel.
Ik kus je, Florence, ik kus je blondgouden wonderhaar !
Je hoofd staat nu plots weer voor me in den rooden toover-damp van een zonsondergang. Ik zie je, zoo zonder verband verschijnen in Galilea, waterscheppend aan de fonteinen, door-gloeid van ruischend laat-licht. Ik zie je als 'n graalgodin, je kruik op den schouder, vreemd en ontzaglijk van gebaar, tusschen den ravengloed der zwarte vrouwen. Ik zie je in lenige pracht van 't slanke lijf, uitsteken boven allen, en je fier noorsche hoofd in den gouden zonnenevel glanzen.
En è.chter je de bergen, ver en heel hoog, in den oosterschen avondgloei van een oranje hemelbrand.