17
zielestilte, alles van mijn anders binnen-in gesloten, allerdiepste leven, toen ik 't half-duistere, vreemd-visioenaire en bang-, demonische doodenrijk intuurde, met de woeste ontzagoogen van een sterken onwillige, die nog niet gaan wou.
Florence, innigste bedekind! huiver niet lieveling als ik je alles zeg !
Laat mij beginnen heel zacht, neuriënd-zacht als 'n vreemde mijmer over bange dagen, wilde, groote, woeste, hevige, en toch machtelooze dagen. En schrik niet, als je me plots ziet afbreken ; 't verhaal van leed hoort doorschallen met jubel over mijn herstel. Laat mij dan telkens maar weer zacht, soms plots verder gaan, en weer afbreken, om niet te bezwijmen onder te veel herinneringsmart.
Laat mij telkens in een wondre murmeling even uitschreien, laat mij zingen, spotten. Laat al de kanten van mijn natuur onder je oogen opleven.
Het is moeilijk, broos, bang, toch heerlijk om al die aandoeningen te zeggen, wijl het terugleven mij met zóó geweldige bewogenheid slaat, dat ik inééns zwijg en stom de uren doorleef en als in 'n sfeer van groote wonderen staar.
Want nog niet liefste is er de volle kracht van mijn lichaam. Mijn geest, groot en klaar, leeft er heelemaal zich uit, maar 't lichaam kreunt nog onder zijn hevige spanning.
Maar dan, mijn geluk, mijn bevend geluk dat ik jou heb, Florence ! Maakt mij dat niet tot een titan van allesomvattend voelen? Goudene, blonde Florence!.. Staan je haren weer in 't gouden gevlam van een zomerroes te schijnen ?
Ben jij dat, Florence ?
Ben jij dat blonde meisje, die wondre slanke jeugdvrouw ?
Is dat 'n gestalle van het leven ? groote God, wat mooi !
Ach liefste, liefste, je weet niet hoe zalig mij 't zien van je ovaalgezicht roert.
Jou ras, jou type, jou heele noorsche natuur en statuur. Die statige passie, die breede rustige, fijne innigheid. Ben jij