Tweede Hoofdstuk.
Florence ! Voor mij was 't vandaag een gewichtige dag. Voor 't eerst in mijn ziekte heb ik heel alleen 'n loopje gemaakt, zonder angst voor instorting.
Ik heb nu acht maanden op bed gelegen. Ja kind, stil maar, ik zal je 'r veel van vertellen ; van heel mijn aandoeningsleven in die ziekte, maar hoor eerst nü, dat ik vandaag door de geurzoete lentelaantjes van mijn dorp heb geloopen, vlak bij 't boscli.
Vrij, alleen, zonder angst voor instorting !
Je weet niet, liefste, hoe mij dat feit doorschokt van geluk, hoop en wond're verbazing. Maar wat zal je dit boek toch geven gaan ? Ik bekommer mij er om !.... Zou ik niet wachten tot je voorgoed nu in dezen herfst bij me bent ? Je wilt niet, liefste, je wilt niet ! Bij God, 't is om te stikken, alleen de idee dat je in den herfst voor altijd bij me zult zijn ! Voor goed ? Ja, ja, ja !
Van morgen op bed ontving ik je briefje. Neen,.... 't is kostelijk.... Jij dokter in de filosofie, de letteren, de geschiedenis.... weet ik 't.... En ik hcelemaal niets! 'n schrijver zonder opleiding, zonder systeem-studie, zonder graad. — Maar je brief ! je brief, dat goddelijk-beschreven brokje ziel! Eindelijk mag ik dan weer eens vrij-uit lezen en jubelen. Eerst alles verboden, toen half verboden, en nu zoover dat ik 'n half uurtje schrijven mag, buiten m'n eigen uurtje werk.
Wat 'n brief van jou toch 'n verrukkelijk iets is ! Dat zeggen alle verliefde luidjes hé ? Maar ik zweer je, kind, als ik een brief van jou in de handen van een besteller zie, gaat me een huiver door 't lijf. Ik sidder, strompel, beef, neem 'm aan en betast 't envelopje heelemaal van buiten. Ik zie 't handje,