io8
Vergeet niet lieve,.... ik ben nog niet sterk genoeg om mij weer zóó in 't gemeenschapsleven te gooien als vóór m'n ziekte.
Ik ben bang voor dien ontzettenden aandoeningsstroom die mij doortrilt, als ik ons ideaal doorleef, op en buiten vergaderingen ; als ik die vurige werkerskoppen zie waarop de illusie, de hoop, de groote, sterke, ontroerende hartstocht, de hunker en heilige honger naar massaal geluk, de zorg weggloeit in die uren tenminste ; groote hartstocht naar hooger leven, die de oogen omglanst in een goudrooden prachtschijn; de gemartelde en verteisterde handen in een beef van ontroering zet ; als ik hoor 't losstommelen, rukken en doorknauwen van hun ketens.
Ik kan daar nog niet tegen. En daarom, daarom Florence, is mijn snakken naar jou nog grooter. Maar mag ik je moeder offeren, om mijn genot te bespoedigen ?
Die lieve vrouw !.... juist nu we toch gauw bij elkaar zijn ?
Nog zeven, nog acht maanden, wat is dat voor 'n tijd ? Heb ik geen martelend geduld geleerd op mijn ziekbed ?
Telde ik daar in verbijstering niet maanden achtereen de dagen, de uren, de minuten, in machtelooze ellende ? En verkrampte ik niet mijn vingers van smartelijke verveling ?
Nee, nu niets meer van m'n rooden inaanavond met z'n koper-dampige pracht waaruit wondren, sprookjes en levensgeheimen groeiden, die mijn denken en peinzen, mijn mijmeren en begeeren verwiegde tot één droom....
Nu weer iets van dat ziekteverhaal, waar mijn liefde mijn zielsgeluk doorheen gaat.
II.
Eindelijk was de dag er, waarop ik van mijn dorpje uit naar Amsterdam zou gaan. 'n Rijtuig stond voor de deur.
Eerst dacht ik, in elk geval toch wel naar 't station te kunnen loopen.