97
schepsel anders en ondoorgrondelijk voor den niet-verliefde.... 'n Kus van een lioög-verliefden is van goddelijken oorsprong.
't Is de koncentratie van 't leven zelf in z'n hevigsten drang, verweekt in z'n teersten vorm, z'n diepste intensiteit, 'n Kus is de nadering van twee zielen, met de verborgen overgave van 't lichaam.
IX.
Florence, kom hier 1
Laat ik je kinnetje streelen waarom heen 't fluweelt, waarom heen zoo rag de ovaallijn buigt.
't Is zoo'n lief wonder daar, zoo blank en zoo wit, zoo schaduw-zacht, zoo mollig en zijïg....
Om dat kinnetje zijn fijne raadsels van geluk geweven....
En wat slankt er je hals uit, wat broos.... Ben je niet rank als 'n vogel, 'n meeuw !
En die gebeeldhouwde lijn van je hals tot je boezem, zoo bevallig en rag als van 'n sprookjeskind.
En je neusje ! 'n neusje zoo tril-fïjn en geschulpt en teer.... om doodstil van te worden.
Zie kind, je bent mij een princes uit 'n zilver-bekabbeld droomenland.... 'n bruidje van heel, heel ver, ergens uit de lucht en de zee waar karperkleurig 't ijle licht moireert.
Je bent 'n beruikerde princessebruid die daar éven niest en plots 'n tooverrank bloesemboompje laat schitteren voor haar sneeuw-blanke voetjes.
En je oogen !
Is 't wel goed dat 'n mensch zichzelf hoort bewonderen ?
Maar 'n kunstwerk dan, 'n Venus, 'n Afrodite.... Sidder je niet voor die vrouwlijnen ?
Als er nu zoo'n levende voor en om mij gaat in de lentes en zomers van mijn bestaan !....
O ! je oogen, Florence,.... Florence.... wat is er ? waarom schrik je terug ?
Kind, kind, laat mij toch heel lang, heel lang in die oogen zien.
7