74
zouden opduiken uit het duistere water. Daarvoor hadden zij zich dan in een zweetbad geroeid! Op zoo een botsings-moment liet geen van twee partijen los, wierd het soms gevecht tusschen de gramstorige kerels in het donker. Want wie zou nu eerst kwak-boord op~ klauteren en den schipper overrompelen? Wie zou het eerst zijn manden vullen en terug roeien met afgedwongen negotie? Een ranseling met de spanen in het duister liever, een ómkiepering van vlet en drift-zieke bemanning, dan verstandig wijken voor het onvermijdelijke. Zoó was het avontuur van de vlet-roeierij op het onstuimige of zoete Zuiderzeetje, dat al die visch-venters zoo verraderlijk-ver en zoo wijd-in-het-rond lokte, ondanks zijn ondiep vaam en het gevaar van aan den grond zuigen. —
Angstig en gespannen luisterden de Burks of ze naast hun, in het duister, ook riemslagen hoorden plonzen van andere vletjes, achter de dampigheid niet te zien. Stijn tuurde, tuurde door de kille mistigheid van zee-nacht-nevel heen, joeg Thijs óp, liet hem dan weer zwenken, om hem weer aan te porren als hij licht meende te zien naderen. Tot Thijs, oprukkend tegen een zwaren tegen-stroom, bek-af, weigerde verder te gaan en de riemen los liet slepen in de golven. Een vochtige nachtlucht zoog hem langs de half-gedroogde boezeroen, die weer zweeterig op zijn moe lijf vastkleefde. Woedend wisselde Stijn van plaats. Was me ook een bijt-haai van de water-en-vuur-nering, hoonde Stijn in zich zelf. Verdomd, hij moest hem in zijn schubben pakken en bij Pampus aan wal zetten, bromde hij voort. Zoo een zingende mug, met ״flaweile" sprieten. Wat deed hij aan de riemen? Laat hij buiten op een stoepje gaan zitten luchten, in de Anjelierstraat en een testje krauwelen met Opoe en naar de starretjes koeke-