57
ZESDE TOONEEL. Saul, Soldaten, Michal.
Van het midden-terras komt Saul woest op, met speer in de hand. Aarzelend blijft hij turen in het donker vertrek. Achter hem vier krijgers in mantels, met schemerende toortsen.
Saul (in heftigheid tot Michal, die ontsteld is opgestaan.) Maak kier tochr licht... ellend'ge vrouw 1 Hoe dorst gij mijne mannen met
een spotspel te misleiden ? ... (Michal poogt inmiddels eenige lampen te ontsteken.) Waar liet g'uw lieveling ontsnappen?
Michal (nederig stamelend.)
Mijn ... vader ... edel vorst...
SAUL (even sarrend, dan woest.) Tam torteltje... zwijg stil! van uwen vader... Waar is uw David ?
Michal.
Gevlucht,
uw toorn vreezend. Saul.
Vloek over héél zijn wezen! Ellend'ge vrouw, nu is mijn gansche nacht gesmaad! (wijst naar
zijn krijgers.)
Dorst gij mijn krijgers te bespotten, een pop hen in de handen spelen, inplaats van David's levend lijf? Wie deed hem kond van
't overromp'lings-plan ?
Michal.
Zijn eigen
onheil-voorgevoelens.