Saul.
Je liegt!...
van kruin tot zool!
Michal.
Maar heer gebieder! Saul.
Zwijg stil!... opstandige! Waar is hij?
Michal.
Gevlucht. —
Saul.
Welken weg en hoe vermomd?
Michal.
Mij onbekend.
Saul (in hevige drift.)
Uw argwaan is gescherpt door wrange lusten. Gij wilt geen spoor ons geven?
Michal.
Omdat ik 't zélf niet weet. Saul.
Gij liegt boeleerster,... gij liegt en uw stem, zoo vroom en eerbaar mij misleidend, met sluwen klank van David nagebootst. — ... Weet, dat 'k een heraut kan ommezenden, die 't volk verkonden gaat, dat gij gesteenigd wordt, schuldig aan hoogverraad uws konings. — Ikzélf werp d'eerste zware kei op uw bevend vrouwenhart, uw kuische oogen ... Weet, dat 'k u door mijn worgers
kan doen grijpen. —