37
.zaam, zoekend naar plekjes met vleeschbonkjes. En Piet er haastiger tegen in, opstapelend nieuwe lepelingen, telkens met z'n slijk-bruine vingers, reuzige grauwe klauw, erwteklusjes, dniipend bedoopend met vet, wegzuigend, van mondgulzige toppenduw, z'n spreekholte in. Want telkens had ie wat te zeggen, met barst-vollen, spuug-spattenden mond. Ouë Gerrit smakte zuinigjes z'n bord erwten op. Alleen vrouw Hassel at niets, bleef suffig-beteuterd kijken naar éen plek buiten 't raam, met oogen flauw-versluierd van tranen.
Jammerlijk druilde stilte op haar grauw-verflenst gezicht dat sufte onder 't vuil-grijze haar, bijzij steekmutsfloddering los uitkrullend. Om haar heen bleef zuigen stil gesmak van uitgehongerde kerels, die met zweet en vuil nog op rood-grauwe gezichten, stil maar hapten en kauwden, in grimmig kaakbe-weeg, rauw en vraatvol, zich vergulzigend als beesten. — Guurt kwam pas zitten, met geschuifel van 'n stoel en wegduwing van Piet's arm, vluggelijk biddend.
— Mo'k nie sitte ?.... jai la nou nooit niks veur 'n ander...., mokte ze bits.
— Jonges, zei Hassel plots bezorgd, morge is 't houtvailing bai jonker van Ouenaar.... wie goat t'r hain.... ? Sel ik 't moar sain, hoho!
— Nou, gromde Dirk, z'n lepel uit z'n mond zuigend en gravend in de weer vol geplompte schaal,.... daa's net, wa' liai je meer ?....
De Ouë wist wel dat ie moest, al vond ie 't lam werk. Maar als Dirk en Piet zeien dat 't gebeuren zou, durfde hij niet nee zeggen, bang dat ze 'r de heele boel op 'n goeien dag bij neersmeten.
— Aa's t'r t'met wat is.... vier en vaif.... enne nie genog !..
— Mit staive stap d'r moar op an Ouë .. .. sal wel wa sain____
seurderij...., bromde Dirk, met vollen mond, in z'n altijd klanklooze kortsnauwende bitse zinnetjes.
De ouë zei al niets meer, keek sip voor zich, verschuchterd, zat star op z'n met zware duimvegen uitgelikt bord te kijken.
— Godverj enne moeder, barste Piet los, zwaar-boerend voor