345
en toch nooit was Frans zoo ver, zoo door smart van alles afgeweest als nu, in de nawevende bemijmering van het helsch-vroegere.
Niemand wist iets van Frans' onmenschelijk lijden en de verschrikking van zijn telkens weer in angsten door-droomd verleden. De spokende duisternis van dat verleden waarin hij staarde, bleef zijn vijfjarige celstraf in Leeuwarden. Daar was traag de moord op zijn jeugd en heel zijn bestaan begonnen; daar was hij als menschelijk schepsel vernield.
Toen Frans als jonge kerel, leeglooper van nog geen twintig jaar, naar Leeuwarden wierd opgebracht, — uit gebrek aan plaats in Mokum en elders, — had hij eigenlijk niet beseft wat met hem gebeurde. Vijf jaar achter slot en grendel, vijf jeugdjaren zitten,... wat wist hij ervan! Hij lachte ongeloovig en speelsch. In de schemer-cel leerde hij de vreeselijke folter-straf van d'eenzaamheid. In ״Amstelveen" was hij geweest en ook daar had hij de cel schreiend gevloekt. Maar op „Amstelveen" voelde hij zich nog dwars in het zware golf-gedruisch van Groot-Mokum. En het was telkens geweest, — van het Huis van Bewaring naar „Amstelveen", — niet meer dan wat maanden achtereen „zitten". Op „Amstelveen" bleef hij overal de gonzende stem van de groote stad beluisteren. In „Amstelveen" had hij straatventersgeroep hooren nagalmen en klonken paukslag, triangel en trompet van de pierementen in de cel door. In „Amstelveen' had hij zelfs op de luchtplaats, schuin naar boven, een stuk straat en op derde-étages, in den zomer, kleeden-kloppende dienstmeisjes op balcons gezien... Doch in Leeuwarden was hij in doods-eenzaamheid gezonken, zooals die ieder cel-misdadiger wreed toegrijnsde en tot waanzin opstootte of in loome versuffing neersloeg. Wat was in dat gebouw, in die cel al niet van zijn zwervend jeugdleven gewurgd!
Den eersten tijd had Frans nog uitdagend geschetterd; scherp, fel en ironisch. Hij vloekte weer als vanouds met dreunende klankwoorden, in één dolheid, en hij zag zich wreed getergd door de meedoogenlooze, vergelding-eischende
Naar Leeuwarden gaan alleen de gestraften die boven de vijf jaren veroordeeld zijn. —