3x6
Een minuut na het gesprokene richtte Karei Burk zich van het ingewoelde, schuddende bed overeind. Heel uit de diepte van zijn keel slaakte hij een rauwen, gillenden huilschreeuw.
— Wa... watte?...
Verder kon hij er niets uitbrengen; zijn schor beef-geluid stikte in zijn heeten, dichtgepersten strot. Hij stond geweldig hoog-overeind, als de ongenakelijke koene vechter. Zijn oogen puilden uit de opgezwollen, roodgehuilde leden en hij staarde naar Frans Poort, ontzet, verachtelijk, met trillende lippen, alsof hij een gruwelijkheid, een vreeselijk gedierte had ontdekt. Hij hijgde zwaar, de oermachtige vuisten opgeheven, en weer op adem, stootte hij opnieuw een zoo beangstigend trotsch-wilden kermkreet uit, dat Frans even ontsteld, een schrede terugdeinsde en zijn hooghartige kalmte een oogenblik verloor. Toen rolden er vloeken, snel op elkaar en smoorde Karei in een akelig-reutelend lachen zijn eigen heftigheid. Want inéén besefte hij dat het té dol was. Die Frans Poort had soms zulke malle apenstreken op zijn draai-compas! Natuurlijk,... Frans wou hem troosten met een speelsche grap. De goeje kerel wou hem verstrooien en zijn berooide ellende en benardheid sussen. Maar oppassen... hij zou hem breken tot op zijn geraamte!...
Met een minachtelijke onverschilligheid zakte Karei weer moedeloos op zijn bed, maar Frans, grauw-wit, bleef staan en in zijn heet-duistere oogen brandde een helsche, uitdagende glans, die Mooie Karei opnieuw den tril-schrik in de beenen joeg. En weer, met de geheimzinnige onderstem die Mooie Karei zoo beangstigen kon, herhaalde Poort schijnbaar geheel onbewogen:
— Die zwarte kerel was ik!
Toen sidderend, in een onmenschelijken en gruwbaren vloekhuil, kreet Karei:
— Jij?... Jij?...
Zinsverbijsterd, met bonzende slapen, sprong Karei veer-snel overeind van het bed en stortte zich plotseling op Frans