313
aanhalige en teeder-blikkende, met haar ruw-ranselenden bokser; Greet, hunkerend naar streeling en liefkoozing, tegenover de hoog-afstootende, standvastige, de heerlijke Corry; Corry die niet hield van een gebranden jongen. Wat een stomme zwerver was hij toch geweest, om alles zóó maar te gelooven!
Het zachtoogige Duitsche vlei-meisje Elsa, dat boven bedden opmaakte voor de nieuwe slaapgasten, hoorde Karei in zijn kamertje snikken, kermen, waanzinnig brullen en spreken. Ze ontstelde hevig en snelde naar hem toe. Ze schreeuwde zelf van ontzetting, toen ze den grooten kerel, bij het opdraaien van het electrisch zoldering-lichtje, zoo jammerend zag neergesmakt met den blonden kop de dekens ingewoeld, angstig loeiend en schokschouderend van het huilen. Ze riep hem zacht, lief, smeekelijk bij den naam:
— Karei... Koete joengen... Lieber vent,... ja... was has doe ?...
Ze lichtte zijn hoofd op. Onkenbaar verwrongen en smartelijk staarde hij haar aan, de bloederig-doorloopen oogen opgezwollen en toch zoo wezenloos den blik, dat ze naar beneden holde om Frans Poort te waarschuwen.
Frans voelde een vreemde dreiging ergens uit de verte aandonkeren. Hij stapte naar Karel's bed en vroeg met stille, koele, onderdrukte stem, waar Burk zoo overstuur van was.
Karei keek óp in razernij en kreet schrikkelijk Corry's naam onder een waanzinnige, vloekende huilwoede, toch altijd weer doorkermd van een zelfverzwakkende ellende.
Frans misgunde Karei zijn gekrenkt liefde-geluk met Corry. Hij misgunde toornigen Karei Burk de hoogmoedige liefde die Corry voor hem voelde, met al haar kromme gangen. Toch, voor Burk's persoon, buiten Corry gedacht, had hij in een afgeslotener levensbezinning, eenige bewonderende genegenheid, al schonk het hem een soort van inwendig en schier onpeilbaar genot, dat deze geweldige oerkerel nu zoo ingekrompen en onmenschelijk-slap vermorzeld lag te jammeren