96
gulzig in den worm als een baars. Hij wou vreemde tronies zien in vreemde landen en als een woesteling helpen Indianen scalpeeren dat het bloed rondspatte! Wél een beetje griezelig, maar toch écht. Als knaapje spijbelde Frans roekeloos en met gevaarlijke faam. Geen zijner wilszwakkere makkers had iets in te brengen. Hij floot de deur toe. Niemand anders. Onder nerveuze en onstandvastige bedilzucht, rookte hij cigaret op cigaret, die hij kocht of wegstal. Dat was geen krukkendans! Woest knokken deed Fransje het alderliefst, vooral tegen de pietschoppers, de kale sinjeurs van de eerste-klasse-scholen. Onder een storm van drift joeg hij de bange sleur-heertjes óp en bombardeerde de vluchtende troepjes met scherp-afgebrokkelde straatkeien. Hoe grooter de slungels waren, tegen wie Fransje vechten mocht, hoe stouter en wraakgieriger hij de spits bood. Aanvoerder en wegwijzer wierd hij van den troep, zonder zelfoverschatting. Soms porde hij zijn eigen knokpassie zoo tot waanzinnige giftigheid op, dat hij in zenuw-onmacht viel. Als een dolle, teugelloos, rende hij dan den volgenden middag op de ״kale neten" af en hij zou ze, zonder wroeging toén, met daaien doodge-smeten hebben, eenmaal blind in toorn losgelaaid.
Al heel jong kaapte Fransje thuis alles weg wat hij, zonder te hachelijk gevaar, tusschen zijn tengere grijpers krijgen kon. Hij verafschuwde trammelan en tragisch gebler om zijn slechtheid en verdorvenheid. Dat bestelwerk kon hij niet luchten! Hetleegsnoepen van alle eetkasten was een flauwi-teitje geworden, een gebbetje zonder zin. Hij begon geld uit de kleeren te zeeveren en anderen te beschuldigen. Vooral in het kwanselen bleek hij behendig en toegespitst virtuoos. Heftige en smadelijke tuchtiging van zijn zwakken vader, vinnige afranseling van zijn moeder brachten geen bezinning; lieten alleen stille wraakzucht ontbloeien in het dompe brein en de vernederde ziel.
Frans' vader, een schrijnwerker, liberaal van gedachten, — al gingen zijn kinderen door moeder's wil op een Christelijke school, — had in hopelooze mismoedigheid alles ge-
Daaien: keisteenen. — Trammelan: lawaai. — Gebbetje: geintje. — Zeeveren: stelen. —