208
ze krauwen over de verwelkte koppen... die achterklappers! Zijn mond zou klémmen als een nagelbout.
Van 's morgens tot twaalf uur mocht hij met een wagen de Kalverstraat doorrijden. Nou ja, bleef hij een echte Joris-in-de-eeuwigheid! Mocht hij als-maar roepen, niet eens luidkeels en niet stil blijven staan.
Addesjim...... 'n puzzel! Een scheermes an de riem!
Dennie Goudswaard en...... niet smoeze! O, die
sloefies, die hem verboje... Wat een bezijvelaars!...
Ach, ach, bij hem thuis was het ziekte en armoe. Hij móest verdienen. Maar hij mocht niet stilstaan om te praten. Daarin juist school zijn verkoopkracht. Die schobbejakken van smerissen hinkten achter zijn hielen aan en lieten dadelijk het gauwdieven-fluitje rollend brallen, als hij zich verzette. Dennie bezon zich; dook even ónder in zijn Uilenspiegelachtige vernufts-speelschheid. As pok leef... hij zag de gemberbolussen achter de ruiten van Snatager al oedelen om gegeten te worden... Ja, hij zou het wagen naast Gerzon, in een dwarssteegje. W'erd hij niet altoos een azzesponem in nood?
Zenuwachtig duwde Dennie er zijn kar in. Kijken. Nóg eens kijken. Geen kip te zien! Alles roewe... Hij kon gaan sjnooderen.
Toen veranderde Dennie's gansche aanzijn. Het hartebloed begon te bruisen en de tong te kronkelen. Mousje Rebeine zou hem jovel bijstaan! Als een geboren acteur, met rijk gebaar, nam Dennie een toffee-carton in de slanke hand en spreidde de koperen busjes uit. Zijn bezoëm-busjes, lachte hij in zichzelf. Geen pet en das, maar hoed en piekfijn pak... zoo verscheen Dennie. Zacht, alsof hij geheimzinnig bedreigd werd, begon Goudswaard het publiek toe te spreken en een stand saam te werken, tot hij zijn tong verrekte als een heraldische-leeuw-in-zand-steen. Toch hoorde Dennie steeds angstig in zichzelf:
— Doorloopen Dennie... Je mag roepen, maar niet stilstaan! Krijg je noü vandaag al een bekeuring, dan bï je dadelijk onder de hamer; ga je sargenen... Bij de nobbesen vrage ze je 't ei je gat uit! Dennie pas
Bezijvelaars: bedriegers, — Azzesponem: geweldenaar. — Kip: agent, — Roewe: rust. — Bezoëm-busj<es: sipecerij-busjes. — Sargenen: leelijk uitwasemen, — Nobbesen: politie. —