124
vooruit al ״tot een goed jaar opgeschreven te zullen worden", zooals ze malkander met Ros-Hasjana-lofzeggingen aan het einde toewenschten. Want ook hij riep uit benauwdheid God aan!...
Wat brandde, wat wroette toch zoo vreeswekkend en heimelijk, met de heete pijn van een angelsteek in de diepte van zijn onrustige hart? Josua wou het ontglippen; wou zichzelf misleiden en een leugentje voorgoochelen. Maar de Eeuwige roerde het bloot in zijn binnenste...
Het was de onverwonnen afkeer en walg van zwager Rozenheim en de afschuw van al diens naaste bloedverwanten, waaraan hij zich niet vermocht te ontwringen.
Josua stamelde onderworpen:
— Geloofd zijt Gij, Eeuwige Onzen God en God onzer voorouders...
Zijn wrok tegen Henri Rozenheim leefde, ademde nog klam in de diepte en verborgenheid van zijn ziel. De Eeuwige had het ontwaard...
Er stond geschreven: ,,Wreek u niet en wees niet haatdragend..." De Thora gebood het! Waarom had hij gezworen?...
Josua hoorde de huiveringwekkende stem van den widdoei-zegger den nesjama-afwachter bij een doode...
Hij beefde voor eigen zonde-belijdenis... en smeekte:
— O Eeuwige, verlicht mijn oogen!
II.
Rebecca, heel slank, stond donker in het opene, hei-beschenen voorkamer-deurtje boven de duister-steile trap, toen Josua laat van de Synagoge terug, voorzichtig en langzaam de smalle kraaktreden opklauterde. Haar stem klonk bedeesd-zangerig en wonderlijk-bewogen, toen zij vader's bleek-mager gezicht zag zoeken naar haar blik.
Josua, hoog op de teenen zich heffend, kuste zijn dochter zacht, na met de vingertoppen en gesloten
Widdoei: gebed dat gezegd wordt bij een zieltogende.