125
oogen, vlug de mezuza te hebben aangeraakt. Hun Nieuwjaars-gelukwensch bleef half-onuitgesproken in de innige omhelzing.
Het dagelijksch rumoer in de Zanddwarsstraat lag nu gestild op Feestavond. Achter schier alle hooge en lage vensters waar Joden woonden, gloeide volop Jomtob-licht.
In Hereira's voorkamertje was gezellig gewoel van opgedirkte familie rond de wit-aedekte tafel. Twee apart ontstoken en spiegelend-gepoetste, koperen kandelaars, op de schoorsteen-hoeken, brandden droomerig-gouden kaarsenschijn over een paasch-achtig-gekleurd feest-servies; over goudgebiesde borden, over Jomtob-achtig glimmende vorken en lepels.
Ook het laaggebalkte verdiepinkje van Josua, vierde Nieuwjaarsfeest.
Rebecca had wreed geboend, geschrobd, gewreven en opgetooid. Het mahoniehouten penantkastje lachte guller dan ooit, met zijn bolle wangen en diep-inge-deukte glimkin, onder het vreugdehelle Ros-Hasjana-licht. Zelfs baldadige Sem had 's morgens vroeg al, de vlijt van de ,,meziek van 't Vondelpark", lekoved Ros-Hasjana, hekelend geprezen...
— Nöjanönee... Jomtob... Heb 't Opperweze ze patjaas vol v'ndaag, mit al de Jidde en de brezemieles... en 't genasj!
Rebecca's goudbruine oogen overkeken Sem's ironie en snelvoetig zwenkte zij Bullebak voorbij.
Hij schimpte gekrenkt:
— Ook alweer 'n nesjama-zaak?...
Josua huilde even stilletjes van geluk en ontroering, toen hij zijn armelijk kamertje binnenstapte en allen elkaar „gelukkig Nieuwjaar, goede Sabbath" en Sja-niem Raboth... toewenschten.
— Sjaniem Raboth,... weerklonk het.
Josua rook balletjes-soep en prikkelenden geur van gebraden lamsvleesch. Hij zag twee wit-aarden kandelaars ieder van drie kaarsen, met rein licht het witte tafellaken overtintelen. Ze vlamden
Jomtob: Hoogtij. — Lekoved ter eere van. — Patja's: handen. (Port). — Brezemieles (eigenlijk berieth mila): besnijdenis. — Genasj: gesnoep. — Nesjama-zaak: zielszaak. — Sjaniem Raboth: heilwensch op Nieuwjaar.