124
knabbelen, op 't lage tabouretje, waar eerst Dolf je gezeten had.
— Frans, Frans, gommenikkie ! vier !.. .. ik koop er een voor een hallefie ! ja ?.... op afbetaling, dól leuk.... gulzigde Dolf, de schei-blauwe oogen vol pret-gloed.
Frans lachte, heeschte wat wég, en smakkelde de gebakken beestjes allemaal tegelijk in z'n mond, angstig, dat Dolf 't mócht meenen.
Z'n scherpe neus wipte bij de neusgaten spits-scheef óp en z'n lichtlooze oogen keken doods h als glazige gluurders in 'n uitge-kookten visschekop. Er trilde in z'n smal-uitpuntende kin en japansbeenige jukken iets gluiperigs en z'n heele gezicht geelde van vervreten, nervige magerte. Z'n dun haar, schuin gescheiden, lag vlossig dof bestoft. Op z'n lang-smalle wangen groezelde 'n vuil-rossig baardje, waarin ie telkens met de nerveuze, tengere vingers zacht kraste. Z'n sterk uitgeaderde, dorre handen leken van 'n afgeleefden grijsaard, rimpelden en beefden. In heel z'n knokige, magere karkas stroefde iets nü'chter-Engelschmanachtigs. Alles aan z'n lijf kon ie laten kraken en knakken, wanneer ie dat zelf wou, iets waarvan de broertjes nooit genoeg konden krijgen. Vooral niet, wanneer hij met z'n smallen kop en lang, uitgeknokeld lijf, Sherlock Holmes voor hen namaakte.
Nu, etend, was ie dood voor de dingen öm hem. Hij kauwde, kauwde langzaam met genot en telkens loerde ie even gluiperig rond, óver z'n lorgnet, naar Maurice, Dolf of Dorus ; dan weer bestaarde ie de half-duisterende, kale muren, alsof ie onrustig iets zocht in 't groezelige avondkamertje. Maar hij zocht niet en gluiperde niet, want hij at. Z'n kippig gegluur was gewoonte geworden.
Maurice wou van dat bruidskleed-verscharrelen niets weten. Hij vond 't heel vreemd, dat Louise 't zoo kloek kon doen. Maar die had liever 'n paar schoone lakens dan 'n wit bruidskleed, waar niemand wat aan had.
— Laat je 't die kerels wel goed zien? — treuzelde ze naar Frans, nog spijtig, dat ie weer met leege handen teruggekeerd was.
Heesch geschuur van broers stem verfluisterde, waar ein-