266
alsof van 't heele huis de tijd-wijzers werden bijeengeknepen en tegengehouden, de klok-tiktakken gesmoord onder zware rouwstoffen. In die angststilte, die beklemming kon ie toch geen regel meer schrijven. Hij haatte nu zelfs in den warrel van zijn benauwingen dat werk, dat vreeselijke, veeleischende, z'n heele leven opslurpende werk. In het angstige van ziekte-lucht doorademd halfdonker, vóór haar bed, zat ie weggezonken, ving ie iederen zucht van haar op. En als tusschen het bange zwerven van zijn gedachten in de beduisterde kamer, soms plots, in 'n kreun haar zachte stem wat zei, dan schrok ie op en hielp, blij dat hij mocht helpen, en toch tegelijk vreesvoelend voor 't geen ze zeggen zou. Want hij huiverde nog altijd van 't bloed dat hij haar mond zag uitvloeien, 't Gaf hem meer en meer visioenen van benauwing, van tergende obsessies. En toch wou hij Louise alleen helpen, 'n Krampige siddering trilde door haar ziekelijk-verknaagde, uitgeteerde vingers, als haar handje in benauwing greep, en ze voelde even snel, dat het zijn arm was. Wou ze haar hoofd heffen uit de kussens, dan ondersteunde hij haar in den nek. Dat deed haar heel goed. Ze sloeg dan haar oogen weer óp, als vroeger, zoo wonderlijk mooi dat ie 'r van schreide, stil, zonder tranen, 't Werd hem even 'n zaligheid haar te omkoesteren. Niemand moest er tusschen hen zijn. Dat uitterende leven was hem hoogelijk heilig, als uitlichtende kaarsen op een altaar.
Als ze geen koorts en geen benauwing had, kon ze uren stil liggen, in 'n gelukkig veilig gevoel van rust, wetend dat Maurice vlak bij haar was. Dan roerde hij zich niet, bekeek ie alleen in bang gevoel, den schaduwsluip van den dag over het tering-bleek gezichtje, dat vaalde in den kamerschemer. Zoo, verzonken in 't schaduw-bestaren, verdoofde ie zich in droom-traag stemmings-denken, zag ie in 't gesmoorde licht, in 't duizelig-donkere, haar gezichtje wègschemeren tot 'n spokige bleeke vlek, en alleen de groote goud-diepe oogen star op hem ׳gericht, in levenssmeeking. Dan onderging ie weer alles van zijn vroeger leven, zijn leven vooral met haar.
't Lief de-ge juich van z'n jonge ziel spartelde nu gesmoord