265
werk en door de vermindering van een misère, waarvoor zij zich eerst zoo had geschaamd als mensch, als vrouw; een armoede, die haar had geknauwd, pijnlijk onttakeld, had getrapt, met ieder moment van haar diepst geluk gespot. Ze was niet jaloersch geweest op Flora. Ze gunde haar de liefde voor Maurice, al kwam nu dit droeve einde, met die angstige verwijdering voor 't leven er tusschen. Ze bekeek 't leven niet meer door porceleinen schelpen, die 't wondre licht van illusies en droomsels vingen en er diepe kleurspelingen doorheen trilden. Ze' wist dat 't voor hun nu weer 'n heel moeielijke tijd zou worden. Heel krap zou alles weer gaan. Maar als ze beter was, zou zij nu Maurice eens bijspringen. Ze bezat veel verstand van antiek, porselein. Soonbeek had haar den weg gewezen om voor Maurice te kunnen gaan verdienen Dan hoefde hij zich niet te versnipperen, zijn werkkracht en zijn talent niet, aan drogen en dorren krantenarbeid. Dat alles zei ze hem met 't stervens-bleek mondje, de uitgeteerde stem, niet beseffend hoe dicht haar de dood op 't gezicht gluurde. En Maurice, hevig ontroerd, door haar energie nu op 'r doodsbed, gaf toe, beloofde maar dat ie 't goed zou vinden om haar zelf gerust te stellen. En hij zelf geloofde dan weer innig in haar herstel! Wat gaf 't, of ie nu niet werken kon ! Al 't smartelijk, tragisch en hevig doorleefde zou ie wel weer objektiveeren, als zijn Louise maar vlak bij hem bleef, als ie maar in haar groot-droeve, stille en bezonken oogen kon volgen 't gouden spoor van haar droomen. Nu was ie niet meer wèg in zijn werk, zoo vèr vreemd en stil als vroeger. Nu weer was Louise hem alles, juist nu hij voelde dat ze van hem weggerukt kon worden.
Hij hoopte en verlangde. Maar al zwakker werd haar stem, al bleeker 't uitgeteerde gezichtje. Er grauwde 'n vermagering onder haar oogen die 'm deed huiveren. De dokter begon zeer ontsteld te kijken. Niemand mocht meer bij haar. 't Moest heel stil en donker worden in 't achtervertrek. Er kwam beklemmende dag-stilte suizelen om haar bed, angst-stilte van een ziekekamer, die een leed-sluier weeft over ieder ding dat in 't verdonkerde licht daar triestte, 'n pijnigende smart-stilte,