2Ö0
uit de omgeving van dien beul, zooals ze hem genoemd had ? Was deze omkeer nu niet een zieke grilligheid in haar geënerveerde natuur, die hèm tot slachtoffer maakte ? Dat alles bedacht hij, wou ie er uitstooten, maar nu hij haar daar sterfbleek, in de donkerte van haar rouwkleeren zag zitten, de vale verlatenheid al op 't gezicht gegrauwd, nu hij haar stem hoorde fluisteren zoo gebroken en verzwakt van leed dat 't geen menschenstem meer leek, nu vond hij haar verrukkelijk, voelde hij een teedere bewogene liefde, zooals hij voor dien tijd nog nooit om haar ondergaan had. 'n Snikkend meelij wee-de naar zijn keel! Hij zou haar in wilde innigheid hebben kunnen drukken aan zijn borst, hij zou haar hebben willen kussen en toespreken, heel zacht : ga niet van ons weg ; blijf bij Louise en mij en we zullen je heel innig liefhebben ! Wij zijn je vrienden, méér dan je bloedverwanten. Maar hij voelde de smart tusschen hen, zoo als Flora 't sterfgezicht zag van Soonbeek. Hij voelde haar heroïsch verplechtigd in haar daad, hem nooit meer te willen zien, en de schaduw van haar droefnis werd hem een heilig half-duister zelfs niet te beroeren met z'n levenden adem. O ! hij besefte wel dat in ieder harer woorden 't afscheid trilde en zuchtte, maar boven dat besef jubelde uit z'n ontzaglijken eerbied voor de vrouw die zich zoo herwon, die haar diepste leven offerde.... aan een doode! Dat was een boetedoening die haar verhief tot 'n vrouw van groote zielskracht.
Toen ze uitgesnikt had, keek Maurice haar aan. 't Weende, weende in hem, maar al z'n smart drukte ie neer. Al stiller weefde de stilte hen bijeen!
Toen plots ging Maurice, drukte haar heel zacht de hand, groette haar met een eerbied die haar doorhuiverde....
Tot 't laatste moment had Flora zich goed gehouden. Toen Maurice de gang inliep, zakte haar sterfbleek gezicht weg naar achter, viel ze in zwijm.