TWAALFDE HOOFDSTUK.
I.
Nauwelijks had Maurice een oogenblik 't sterven van Soonbeek en 't leed over Flora's afscheid van zich afgezet, of de toestand van Louise sloeg weer een heeten warrel van angsten door zijn brein. De dokter had heel ernstig gekeken, nu ze telkens, tusschen hevige benauwingen, weer bloed opgaf. Soms kreeg ze plots, schijn-rustig zittend naast Maurice, 'n vlamroode kleur, brak angstzweet haar 't klamme gezichtje uit, tastten haar handen in stuiperige en stikkings-beklemming rond in de lucht, zoo hulpeloos-bang, dat •Maurice heftig schrok, opsprong en beefde in angst voor wat er volgen ging. Dan, heel langzaam bedaarde ze, probeerde ze even fijntjes-zacht het onderlipje te bebijten, om hem gerust te stellen, te laten merken dat ze weer zich goed voelde.
Maar nu lag ze al 'n week in bed, was 't rond het fijne scherpe neusje ziekelijk-paars uitgemagerd, bleef hoesterig en kucherig de zwakke kermende borst en telkens spuwde ze bloed.
Diewertje was weer in huis voor Kareltje's verzorging. De jongens, zoo van hun werk, slopen stil en aangedaan naar boven. Meer en meer voelden ze de beschermende innigheid van hun zuster, en nu zij zelf 'n geregeld leven hadden, waren ze toeschietelijker en waardeerden ze veel meer 't moeder-zorgelijke van Louise voor hun bestaan.
"Maurice werkte in de achterkamer, waar Louise te bed lag.